“Wil je het echt?” vroeg de een. Ik knikte. Tussen twee dragers werd een dun plankje hout gelegd. “Zo moet het,” zei een andere man, en met een trefzekere techniek brak hij het hout. “Nu jij,” en meteen stond ik in de sportschool als verlamd.
Dat moment kwam afgelopen zondag af en toe terug. Ik was het op het jaarlijke open EK van dojo Kamakura, waaraan iedereen mag meedoen die de regels van het kyokushin karate beheerst. Het is de hardste vorm die er is, dus meedoen is niks voor een impuls. Is een wedstrijd onbeslist, dan komt er op het laatst het hout breken. Niet met dunne plankjes, hoor. Dikke platen en je moet van te voren zeggen hoeveel je er gaat breken. Doet je tegenstander ook. Dus het aantal telt, net als weten wat je kunt.
Toen ik in de sportschool naar mijn eigen plankje keek, voelde ik een aarzeling. Ik dacht aan mijn handen, aan de knokkels, spieren en gewrichten en hoe mooi mijn huid dat eigenlijk omsloot. Opeens voelde ik ontzag voor dit menselijk lichaam. Plus, ik leer sportdingen heel erg langzaam. Iemand moet honderd keer voordoen hoe je rechtsaf gaat, en dan nog sla ik linksaf. Vandaar die aarzeling.
Op het EK aarzelde niemand zo, kan ik u zeggen. De vorige keer stond ik nieuwsgierig Aagje voorop toen er vier, vijf planken – een enkeling koos er zes – werden opgestapeld tot een hoogte die mij plaatsvervangend pijn deed. Ik wist, wat er komen ging. De lucht die van spanning dik wordt. Dan de stilte voor de slag. Ik zie de karateman kijken: daar, zo, en dan het hele snelle van de armbeweging, het lichaam dat meedoet en toch ook niet, het hout dat met een droog geluid breekt, splinters, de geur van vers hout en de pijn die er altijd is. Want zes planken zijn wel zes planken. En juist daarom: een triomf.
Ik heb nog steeds geen plankje doorgeslagen en op de een of andere manier blijft het me na zondag bezig houden. Het is die mengeling van moed en techniek, waarmee je kunt doen wat je niet durft en wat je ook niet kan: een hoge stapel hout doorslaan met je blote vuist. Zoiets is absurd. En onweerstaanbaar. Misschien moet ik toch maar gaan oefenen, te beginnen met een kartonnetje.
Vilan van de Loo