Omdat mijn linkerkuit zo gek prikte, ging ik op weg naar de sportschool toch maar even langs de huisarts. Zij schrok. En ik daardoor ook, en zo kwam het dat ik een half uur later in het ziekenhuis was, afdeling spoedeisende hulp. Daar was ik nog nooit geweest.
Ik kende het alleen van een televisieserie. Het was erger. Aan een loket vertelde ik wie ik was en waarvoor ik kwam, waarna ik een polsbandje kreeg. Nu was ik lopende patiënt, dat wil zeggen, zittend in de wachtkamer waar ik het leed van die middag zag binnenkomen. Een jonge man: “Mijn zoontje is hier.” De hummel werd gebracht. Een deur ging even open en ik zag iemand op een brancard liggen, zonder te bewegen. Een mevrouw in een rolstoel die in een zakje bloed spuwde. Allemaal mensen die zomaar uit hun dagelijks leven waren gerukt, zonder dat ze dat een minuut van tevoren zagen aankomen. Ik begon me net te bezinnen op de broosheid van de mens, toen ik naar een behandelkamer moest. Of ik me wilde uitkleden, zei de arts. Wegens het onderzoek.
In een flits begreep ik waarom mijn moeder vroeger het belang benadrukte van elke dag een schone onderbroek. Niet alleen voor het fris. Ook vanwege: “Je kunt nooit weten.” In zo’n situatie was ik dus. Die van nooit kunnen weten. Als braaf kind droeg ik gelukkig een nette en schone onderbroek, alleen had ik wel half sportkleren aan, wat eigenlijk geen gezicht was. “Ik heb stomme kleren aan,” zei ik tegen de dokter. Want als je zegt hoe iets is, dan is het minder erg. “Daar kijken we niet naar,” zei ze, en dat geloofde ik meteen. Ze ging bloedonderzoek doen. Misschien had ik een trombosebeen. “Over een uurtje of twee hebben we de uitslag.” Daarmee kon ik terug naar de wachtkamer.
Toen ik de trombosefolder uit had, nam ik alvast afscheid van het leven. Mijn zusje zou zorgen dat er een goed thuis kwam voor mijn huiskater Bert, ergens waar ze lief voor hem zouden zijn. Als hij me maar niet erg miste. Ja, zo kun je jezelf in tranen denken, dat gaat best gemakkelijk op de afdeling spoedeisende hulp. De dokter riep me voor de uitslag. “Geen trombose, u kunt naar huis.” Thuis hield ik Bert in mijn armen, en ik dacht aan het belang van onderbroeken en hoe plotseling alles anders kan worden.
Vilan van de Loo